Verzilveren bovenwettelijke ammoniakreductie

Proeftuin Veenweiden werkt aan het fors reduceren van ammoniakemissie. Inzet is in elk geval een reductie van 25% tijdens de duur van het project bij de pilotboeren. Het voordeel voor de natuur is duidelijk: 25% minder emissie is ook 25% minder depositie. Maar wat is nu het voordeel voor de deelnemende melkveehouder?

Voldoen aan wettelijke verplichtingen

Melkveehouders kunnen in de eerste plaats hun ammoniakreductie inzetten om te voldoen aan toekomstige wettelijke verplichtingen, met name vanuit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Denk hierbij aan het uitrijden van met water verdunde mest als alternatief bij een verbod van de sleepvoet. Maar ook voermaatregelen die in de toekomst gaan vallen onder de PAS.
In de tweede plaats kan de ammoniakreductie gebruikt worden om te voldoen aan de eisen vanuit een NB-wetvergunning of een Omgevingsvergunning, al dan niet in het kader van bedrijfsuitbreiding.

Bovenwettelijke inspanningen

Alles wat melkveehouders nog meer doen is bovenwettelijk. Dat is mooi, maar levert dat ook nog wat op? De Proeftuin werkt aan mogelijkheden om bovenwettelijke inspanningen te verzilveren. Reductie van ammoniakemissie is namelijk ook interessant voor industrie/(lucht)havens, zuivelketens of waterschappen. Ook zij moeten hun emissies verminderen tegen veelal hoge kosten. Is er dan een deal mogelijk met de melkveehouderij? En hoe kunnen we dat verzilveren?

Maatwerk-pakketten ter verzilvering

De afgelopen tijd is gewerkt aan het in beeld brengen van de effecten en de kosten/baten van een groot aantal maatregelen. Die hebben we gebundeld tot samenhangende pakketten: een aantal ‘harde’ pakketten met fysieke maatregelen in de stal (met een ammoniakreductie van 15-20%) en een aantal ‘zachte’ managementpakketten (met een ammoniakreductie van 30-40%). De ‘harde’ pakketten vallen het duurst uit en de ‘zachte’ pakketten het goedkoopst en soms leveren ze zelfs geld op.

Sommige maatregelen hebben niet alleen een positief effect op ammoniakemissie maar dragen ook bij aan schoner (oppervlakte)water, minder bodemdaling, minder CO2 emissie, meer biodiversiteit en extra weidegang. Ook die aspecten zijn mogelijk interessant voor externe partijen en kunnen potentieel worden verzilverd. Daarom zijn er ook een aantal integrale pakketten samengesteld:

Pakket voor Wensen / doelen Pakketten
Industrie, (lucht)havens, wegverkeer Gegarandeerde langjarige reductie ammoniakemissie en CO2-uitstoot
  • Stal pakketten
  • Managementpakketten
Waterschappen Minder bodemdaling
Schoner oppervlaktewater
  • Integrale pakketten
  • Onderwaterdrainage
Zuivelketens Extra weidegang
  • Extra weidegang
Zuid-Hollandse Milieufederatie Emissiehandel via een stikstofbank
  • Werkbare pakketten voor “stikstofbank”

De komende tijd gaan we met een groot aantal partijen uit dit overzicht rond de tafel om te kijken welke mogelijkheden zij zien tot verzilvering. In volgende nieuwsberichten werken we steeds één maatwerkpakket verder uit en lichten we dat toe.

Borgen, monitoren en rapportage

Bovenwettelijke inspanningen verzilveren kan alleen via goede borging, monitoring en rapportage. De Proeftuin zou hiervoor graag hetzelfde systeem als voor de NB-wetvergunning gebruiken. Daarom gaan we binnenkort met de ontwikkelaars van Aerius om tafel, om aan te kunnen sluiten bij een bestaand wettelijk geborgd systeem dat degelijk in elkaar steekt.

Voor meer informatie of vragen

Mail naar:

Bodemdaling en onderwaterdrainage in het veenweidegebied

“Verbinden” was het sleutelwoord op 22 februari tijdens de themamiddag bij Proeftuin-pilotboer Arno Plomp. Verbinden van bodemdaling in het veenweidegebied met ammoniakemissie, waterkwaliteit en -kwantiteit. Maar ook met natuur- en landschapsbeheer. En last but not least: toekomstperspectief + verdienmogelijkheden voor de melkveehouderij. Zo’n 25 deelnemers gingen n.a.v. drie presentaties met elkaar in gesprek. Integraal denken en doen is een mooie uitdaging, maar gaat niet altijd vanzelf….

Elke centimeter telt

Marjan Holtman van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) trapte af met een presentatie over de noodzaak van een gezamenlijke aanpak om bodemdaling te beperken. Om in de toekomst te kunnen wonen en werken in het veenweidegebied moet er nu gehandeld worden. HDSR wil daarover in dialoog met belanghebbende partijen. Daarbij stelt HDSR voor polderpeilen in de toekomst niet meer volledig te indexeren aan het tempo van de (huidige) bodemdaling. Daar staat tegenover dat HDSR agrariërs en andere belanghebbenden wil faciliteren bij benodigde aanpassingen. Zo faciliteert HDSR momenteel in 2 polders agrariërs die aan de slag zijn gegaan met onderwaterdrainage (OWD). Het is de ambitie van HDSR om in 2050 de bodemdaling met 25% teruggebracht te hebben mét toekomstperspectief voor de melkveehouderij.

Uiteraard leverde dat discussie op. Sommigen waren van mening dat HDSR niet eenzijdig kan afzien van peilindexering. Anderen stonden daar voor open: “mits dat gelijk opgaat met het faciliteren van benodigde aanpassingen en we daar open over in gesprek kunnen”. HDSR kreeg voor dat laatste impliciete lof: “dat was vroeger wel eens anders”. Een belangrijke hamvraag was wie er moet gaan betalen voor de aanleg van onderwaterdrainage? HDSR gaf aan met name te willen bijdragen aan de investeringen van voorlopers én ook te willen faciliteren bij het aanvragen van POP3-subsidies voor onderwaterdrainage. “Maar op den duur is het ook een eigen verantwoordelijkheid”. Daar werd tegen ingebracht dat het tegengaan van bodemdaling een maatschappelijke opgave is en geen boerenopgave: “dat betekent 100% subsidie”. Vanuit de Proeftuin Veenweiden werd aangegeven dat het niet zo zwart-wit hoeft te liggen: “onderwaterdrainage leidt ook tot baten voor de landbouw en wie weet zijn er mogelijkheden om het in te richten als een groen-blauwe dienst” Waarmee feitelijk een voorschot werd genomen op de resterende 2 presentaties. Tenslotte werd nog vanuit de zaal meegegeven dat het waterschap af zou moeten van het dogma van grote peilvlakken: “Gemiddelde drooglegging bestaat niet, ga voor meer maatwerk, daarmee is bodemdaling beter te beperken”.

Precisiewatermanagement met onderwaterdrainage 3.0

Idse Hoving van Wageningen University & Research presenteerde de voorlopige uitkomsten van een experiment met OWD gekoppeld aan een pomp-put (‘drukdrains’), waarmee de grondwaterstand zeer precies kan worden geregeld. Dit experiment op VIC Zegveld is het afgelopen jaar gestart. Er wordt gestuurd op een vast grondwaterpeil van 35-40 cm onder maaiveld. De ambitie is om uiteindelijk te komen tot een zelflerend systeem dat volledig automatisch het grondwaterpeil constant houdt. Uit de eerste resultaten blijkt dat deze versie van OWD (onderwaterdrainage 3.0) kan leiden tot wel 75% vermindering van de bodemdaling én een betere waterhuishouding. Het verloop van de grondwaterstand door het groeiseizoen is veel vlakker dan in situaties zonder of met traditionele OWD. Er zijn ook landbouwkundige baten: minder droogte- en natschade, minder vertrappingsverliezen bij weidegang en een hogere nettoproductie. Door een lager ruw eiwit-gehalte in het nazomergras en vergroting van het aantal weidedagen (ca. 30), zorgt het ook voor een 5-10% lagere ammoniakemissie. Verder neemt ook de CO2-emissie (tot wel 75%) af en verbetert de waterkwaliteit: er mineraliseert immers veel minder veen.

Er waren veel praktische vragen vanuit de zaal. Hoe lang de drain maximaal mag zijn (300 m). Hoever uit elkaar (tussen 4-6 meter afhankelijk doordringbaarheid bodem). Of de pomp extreme droogte en heftige regenval wel aankan (ja). En of de uitslagcapaciteit wel voldoende is (ja). Ook nog een spannende suggestie: maisteelt in veenweidegebieden wordt momenteel als ongewenst gezien, vanwege het sterke effect op bodemdaling. Kan deze vorm van onderwaterdrainage maisteelt weer mogelijk maken?

Verdienen aan bodem, water en lucht?

Debby van Rotterdam (NMI/hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) ging in op de filosofie van de Proeftuin Veenweiden dat maatschappelijke wensen op het vlak van bodem-, water- en luchtkwaliteit geen bedreiging zijn, maar een kans om aan te verdienen. Naast directe baten voor de agrarische bedrijfsvoering (zie de presentatie van Idse Hoving), liggen er ook potentiële nieuwe verdienmogelijkheden in “integrale beheerpakketten”, een soort “agrarisch natuurbeheer-pakketten”, maar dan niet gericht op weidevogels en slootkanten, maar gericht op waterkwaliteit, bodemdaling, ammoniakemissie en CO2-uitstoot. Dit soort pakketten bestaat momenteel nog niet, maar worden ontwikkeld door NMI, PPP-Agroadvies en Boeren Verstand. Het basisidee is simpel, maar om het ingepast te krijgen in bestaande kaders van het Agrarische Natuur en Landschaps-beheer is nog een heel gedoe als gevolg van Europese regels. Niettemin hebben de initiatiefnemers al de nodige stappen vooruit kunnen zetten. Er liggen ook kansen om “integrale beheerpakketten” direct vanuit waterschappen of andere belanghebbenden financieel te ondersteunen. Het idee is dat collectieven/-agrarische natuurverenigingen dit soort pakketten straks gaan aanbieden aan agrariërs in hun gebied.

Vanuit de zaal werd aangegeven dat de insteek vanuit collectieven aanspreekt. Maar dat de vergoedingen dan wel substantieel moeten zijn. En men is beducht voor ‘administratief gedoe’, waar ook het agrarisch natuurbeheer al van vergeven is….

Excursie Polder Spengen

Vanwege het stormachtige weer, werd de excursie in Polder Spengen afgeblazen. In plaats daarvan werd een filmpje vertoond over de aanleg van de onderwaterdrainage in de polder (“het was nog nooit zo stil”) en beantwoordden Annet van Schie (HDSR) en Gerard Verhoef (agrariër) vele praktische vragen over onderwaterdrainage in polder Spengen.

Is grasraffinage praktisch haalbaar?

Om de praktische haalbaarheid van grasraffinage te onderzoeken, heeft het bedrijf Grassa in opdracht van Proeftuin Veenweiden een week met een proefopstelling op het KTC Zegveld gedraaid. Een nuttige praktijkdemonstratie die melkveehouders en adviseurs met elkaar in gesprek bracht over de toepasbaarheid van grasraffinage op hun bedrijf.

Intensief versus extensief

Gras in de veenweiden is erg eiwitrijk, vooral in het najaar. Voor een melkveebedrijf zijn er enkele manieren om dit eiwitrijke gras te benutten, afhankelijk van de intensiteit van het bedrijf:

  1. Intensieve bedrijven kunnen het rantsoen aanvullen met geschikte producten (snijmais), waardoor het rantsoen in balans komt;
  2. Minder intensieve bedrijven kunnen het herfstgras mengen met de overige kuilen (mengkuil, lasagnekuil, grasbalen, voermengwagen), zodat het totaalpakket aan (kuil)gras in balans is;
  3. Extensieve bedrijven met een overmaat aan gras(eiwit) hebben eigenlijk twee opties:
    a) De overmaat aan eiwit gaat door de koe en wordt daarna in de vorm van mest afgevoerd. Nadeel: de koe knapt er niet van op, geen optimale benutting en veel ammoniakemissie.
    b) Het eiwitrijke gras naar de grasdrogerij brengen en de grasbrok als krachtvoervervanger aan de melkkoeien voeren. Nadeel: dit is een kostbare methode omdat het drogen + transport veel energie kost.

Proefopstelling grasraffinage op KTC ZegveldGrassa: een alternatief met voordelen

Grassa splitst ordinair gras in een eiwitarm vezelproduct dat geschikt is als voer voor melkkoeien en een eiwitconcentraat. Als het hoogwaardige eiwit goed in de markt gezet kan worden en de vezels goed opgenomen worden door het melkvee, is Grassa erg interessant. Het is zelfs denkbaar dat bedrijven een groter aandeel van hun gras raffineren, zodat het zowel voor het rantsoen als voor de portemonnee winst oplevert. Dat zal verder onderzocht worden.

Naast het directe voordeel op het bedrijf, levert grasraffinage meer voordelen op:

  • Door de overmaat aan eiwit in de regio af te zetten, kan de import van andere eiwitbronnen worden terug gedrongen, zodat regionale kringlopen worden gestimuleerd;
  • Door raffinage komt er minder stikstof èn fosfor in de mest. Dit geeft mogelijkheden voor minder mestafzet en betere bedrijfsontwikkeling. Zeker met de derogatie die ter discussie staat, biedt dit een welkome kans;
  • Als fosfor in de toekomst een kostbaar mineraal wordt dat zich in overmaat in de kringloop bevindt, kan Grassa het hieraan onttrekken en tot waarde brengen.

Proefopstelling grasraffinage op KTC ZegveldTechnische uitvoering grasraffinage

In de huidige Grassa-werkwijze gaat een mobiele grasraffinage de melkveebedrijven langs, vergelijkbaar met mestscheiding. Omdat de aanvoer vers gras vereist, zal er voortdurend gras moeten worden aangeleverd met een vergelijkbare opzet als grazen (frontmaaier en opraapwagen). Bij eigen machines en werktuigen is dit eerder haalbaar dan in de situatie waarbij een loonwerker wordt ingeschakeld.

Alternatief kan een regionale raffinage-opstelling zijn, waarbij gras van de melkveehouders in de regio kan worden aangevoerd. Hiermee kan de machine ook groter worden met een hogere capaciteit.

Praktisch haalbaar?

Om het voor de melkveehouder praktisch haalbaar te maken, gaan we een aantal vragen verder uitwerken en onderzoeken:

  • Wat zijn de kosten van grasraffinage op jaarbasis bij grootschalige inzet?
  • Kan door raffinage op een melkveebedrijf een seizoenoverschot aan graseiwit op een ander moment worden benut?
  • Hoe smakelijk is het eiwitarme vezelproduct voor de melkkoeien en wat is de invloed op de gezondheid en melkproductie?
  • Wat brengen de hoogwaardige raffinageproducten op? De opbrengst kan zijn direct zijn door verkoop of indirect door het sluiten van een regionale kringloop.

Meer weten?

Bel of mail naar Teus Verhoeff, 0647 155 573, teus@proeftuinveenweiden.nl of Wim Honkoop, 0613 522 542, w.honkoop@ppp-agro.nl

Grip op bodemmineralisatie

Hoe krijgen we meer grip op de mineralisatie van stikstof uit de bodem en de opname door gras? Kunnen we sturen op stikstofmineralisatie met bodemmanagent, bemesting, gras, kruiden of onderwaterdrainage? Belangrijke vragen, waar we met een aantal praktijk- en inhoudsdeskundigen dieper op in zijn gegaan tijdens de themamiddag van Proeftuin Veenweiden op 15 november jl.

Beter benutten

Gekeken is naar de mineralisatie uit veen en de benutting in gras. De mineralisatie van stikstof uit veen is misschien wel hoger dan 500 kg N per ha per jaar, maar we benutten er gemiddeld maar 250 kg N per ha van met de teelt van gras. De rest gaat verloren en draagt wel bij aan inklinking van het veenweidegebied. Het is als rijden met een auto met een gat in de brandstoftank; autorijden levert sowieso al uitsloot van broeikasgassen op, maar door het gat in de tank verliezen we ook nog veel brandstof zonder dat we het benutten. In het project willen we enerzijds het gat in de brandstoftank dichten en aan de andere kant zorgen dat de auto zuiniger gaat rijden met een betere benutting. Daarvoor gaan we inspelen op de mineralisatie met bemesting en graslandmanagement, en tevens proberen te sturen op de mineralisatie.

Resultaten van onderzoek en tips voor de praktijk

Tijdens de bijeenkomst liet Jeroen Pijlman, onderzoeker van het Louis Bolk Instituut, zien dat aan de hand van een uitbreide data-analyse de stikstofopname van gras voorspeld kan worden. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, ligt de hoogste opnamen van stikstof niet in het najaar maar rond half augustus. Met de deelnemende veehouders willen we nu gaan kijken of we dit kunnen gebruiken voor een voorspellende tool. Tevens lieten Nick van Eekeren en Michel de Haan de eerste cijfers zien van sturen op mineralisatie in veenweidebodem middels carbonaat- en sulfaatmeststoffen, extract van compost en kruiden. Het blijkt dat carbonaatmeststoffen de mineralisatie stimuleren en sulfaat meststoffen de mineralisatie remmen. Het extract van compost lijkt bij toediening in het voorjaar het hele seizoen extra mineralisatie te geven. Wim Honkoop en Sander Heikoop van PPP-Agro Advies gaven aan dat temperatuur een grotere invloed heeft op mineralisatie dan vocht. Door het vochtgehalte in de bodem te veranderen kun je temperatuur sturen. Uit de presentatie van Leo Joosten van ORG-ID blijkt dat met drukdrains afgelopen weideseizoen extreme waterpeilen zijn voorkomen. Bruikbare resultaten en inzichten waar we mee verder kunnen!

Doorpraten over ammoniakarrangementen

Op 4 oktober vond op het VIC in Zegveld de eerste themasessie van Proeftuin Veenweiden met beleidsmakers en bestuurders plaats over de mogelijke arrangementen om de ammoniakuitstoot verlagen. Geen onderwerp waar op één middag alle knopen over kunnen worden doorgehakt. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek over de vervolgstappen en uitwerkmogelijkheden van een integrale, ketengerichte en/of sector-overschrijdende inzet. Wordt vervolgd…

Is 25% ammoniakreductie haalbaar?

Door maximaal te beweiden, een rantsoen op maat te voeren en de mest met water aan te wenden komen veel bedrijven al flink in de richting van de 25%. Dat geeft perspectief waaraan kan worden gewerkt. Maar er liggen nog uitdagingen genoeg voor de deelnemers van Proeftuin Veenweiden:

  • Hoe hou ik mijn koeien 250 dagen x 8 uur buiten?
  • Hoe kom ik tot een rantsoen van 15% ruw eiwit met veel eigen gras daarin?
  • Hoe voeg ik voldoende water toe bij het uitrijden, ook op de percelen op afstand?

In de afgelopen weken hebben de pilotbedrijven van de Proeftuin Veenweiden met hun begeleiders een plan van aanpak geformuleerd. Voor alle bedrijven is het doel: een reductie van 25% van de ammoniak emissie ten opzichte van 2015. De grote vraag aan tafel was: Is dit haalbaar?

Kringloopwijzer

De Kringloopwijzer geeft een prima indicatie van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau. Aan de hand van bedrijfsgegevens in combinatie met emissie-modellen wordt de ammoniak emissie op de verschillende onderdelen van het bedrijf berekend (stal en mestopslag, mestaanwending, kunstmest, beweiding en gewasresten). Het doel is om deze verliezen met 25% te reduceren. In hoeverre dit doel is gehaald, kan worden gevolgd via de Kringloopwijzer.

Meer/minder ammoniak

Je krijgt meer ammoniak als:

  • er een overmaat aan ruw eiwit in het rantsoen zit
  • de mest met urine in aanraking komt

Je krijgt minder ammoniak als:

  • er wordt beweid (dan komen mest en urine niet bij elkaar)
  • de urine in de stal snel wordt afgevoerd (emissie-arme vloer)
  • er eiwit op maat in het rantsoen zit

>> Lees meer over ammoniak

Mestaanwending

Naast de stal en mestopslag is de mestaanwending een grote bron van ammoniakemissie. Bij het aanwenden komt de drijfmest in aanraking met de buitenlucht en kan de ammoniak eenvoudig ontsnappen. Daarom zijn indertijd de wettelijke regels omtrent mestaanwending al aangescherpt, omdat de ketsplaat helemaal een speeltuin voor ammoniak was. Daarom hebben we nu zodebemesters, sleepvoeten, sleufkouters, etc.

Inmiddels heeft zich een extra alternatief aangediend: drijfmest aanwenden met water. Uit onderzoek is gebleken dat bij een verhouding van 2 mest en 1 water de emissie van ammoniak met 40% wordt terug gedrongen! Het water weet de stikstof dusdanig te binden dat het niet als ammoniak de lucht in gaat, maar door de plant kan worden benut.

Plan van aanpak

Om gericht hieraan te werken is een plan van aanpak gemaakt, zodat helder is wat er moet gebeuren. Belangrijk hierbij zijn de erfbetreders:

  • De voeradviseur en de dierenarts als het gaat om het rantsoen
  • De loonwerker als het gaat om mest uitrijden met water

Dat moeten toch interessante gesprekken opleveren aan de keukentafel!

Meer weten over de bedrijfsplan aanpak in de proeftuin?
Bel of mail naar Teus Verhoeff, 064 71 555 73, teus@proeftuinveenweiden.nl

Mogelijkheden voor gebiedsaanpak in Aerius

De Proeftuin Veenweiden heeft als ambitie om de ammoniakemissie in de westelijke veenweidegebieden fors te reduceren. Het rekeninstrument AERIUS kan bij een gebiedsaanpak een belangrijke rol spelen.

Opties voor ammoniak-arrangementen: waar zetten we op in?

Welke arrangementen zijn mogelijk om maatregelen die ammoniakuitstoot verlagen in de melkveehouderij ook echt succesvol te laten zijn? Wat zijn dan de randvoorwaarden? Hoe verhouden maatregelen zich tot wet- en regelgeving? En hoe zijn maatregelen te borgen en te handhaven?

Ruimte voor ontwikkeling

De Proeftuin Veenweiden is gestart. Maar wat is nu precies de meerwaarde van deze proeftuin voor de westelijke veenweidegebieden? De ambities zijn hoog. De hoofdambitie is vooral een forse extra ammoniakreductie via de landbouw. Door dit via slimme maatregelen te doen levert dat voor de melkveehouder geld op. Maar zorgt het ook nog voor betere waterkwaliteit, minder bodemdaling, minder CO2 emissie en meer koeien langer in de wei. En tenslotte leidt een forse afname in de NH3 emissie/depositie in de melkveehouderij tot extra ruimte voor economische ontwikkeling in andere sectoren.

Extra reductie

Het is de ambitie om minimaal 1.5 kton extra ammoniakreductie te realiseren bovenop de (landelijke) afspraken van 10 kton reductie die de landbouwsector al heeft gemaakt. Vertaalt naar het veenweide gebied gaat het dan globaal om 0,5 tot 1 kiloton.

Bedrijfsontwikkeling melkveehouderij

ammoniakreductieVeel voer- en managementmaatregelen die zorgen voor ammoniakreductie leveren geld op in de bedrijfsvoering. Dat kan door lagere kosten, extra grasgroei en/of minder arbeidsinzet. Daarnaast gaat de Proeftuin er voor zorgen dat deze maatregelen ook te gebruiken zijn voor vergunningverlening.

Andere sectoren

Het westelijke veenweidegebied is omringd door bedrijvigheid en verkeerswegen. De havens en de luchthaven hebben de afgelopen decennia een behoorlijke groei doorgemaakt. Ook vindt een overgroot deel van de verkeersbewegingen van Nederland plaats in de Randstad. Deze bedrijven (met groeiambities) en het groeiende aantal verkeersbewegingen zorgen samen met de melkveehouderij voor de stikstofbelasting op natuurgebieden. De Proeftuin heeft ook als ambitie om bij te dragen aan ruimte voor ontwikkeling van andere economische sectoren. Natuurlijk niet voor niets. De inschatting is dat de kosten per kg stikstofreductie in de melkveehouderij fors lager zijn dan in andere economische sectoren.

Ruimte voor ontwikkeling

De Proeftuin wil een concrete gebiedsgerichte aanpak ontwikkelen die het mogelijk maakt om extra inspanningen van een grote groep melkveehouders voor minder ammoniakdepositie ook daadwerkelijk te kunnen belonen. En tegelijker tijd daarmee bijdragen aan extra natuurkwaliteit/minder depositie en aan economische ontwikkeling van andere sectoren. Belangrijke vraag hierbij is de verdeling van de gerealiseerde stikstofwinst tussen natuur en economie. Dit is een spannend en uitdagend traject voor de komende jaren.