Wanneer maaien?

De eerste snede gras is de belangrijkste in de voederwinning. Het moet allemaal kloppen, want daarmee wordt de basis gelegd voor de wintervoorraad. De deelnemers aan de Proeftuin Veenweiden krijgen er nog een extra uitdaging bij: het verlagen van de NH3-emissie!

Een belangrijke bron van ammoniakemissie is een overdaad aan eiwit in het rantsoen. Door het rantsoen te optimaliseren wordt de emissie in de stal, maar ook bij de aanwending minder. Bedrijven met snijmaïs kunnen het rantsoen eenvoudiger bijsturen en daarmee optimaliseren. Echter, in de veenweiden krijgen de melkkoeien veel gras in het rantsoen. Daarmee wordt de graswinning cruciaal in de verlaging van de ammoniakemissie en dan met name het maaimoment.

Maaimoment

Wordt er te vroeg gemaaid, dan is de kans groot dat er een overmaat aan eiwit in het rantsoen komt, wat leidt tot een hogere NH3 – emissie. Als een bedrijf een forse hoeveelheid gras in het rantsoen heeft (> 30%) is het daarom aan te raden om later (= grover) te maaien, zodat de kuil meer ruwe celstof bevat en een mindere overmaat aan eiwit voor een evenwichtig rantsoen.

Experiment bij pilotboer Jan Christiaan Anker

Om meer zicht te krijgen op het juiste maaimoment is een oriënterend experiment opgezet bij Jan Christiaan Anker. Drie weken achter elkaar werden in zijn maaipercelen de opbrengst en gehalten gemeten van het verse gras. In onderstaande tabel staan de uitslagen van de analyses.

De voorjaarsbemesting bestond uit 35 kuub drijfmest en 60 kg N in de vorm van N-xt.

Tabel: Analyse gegevens van 3 vers gras monsters

Analyse gegevens van 3 vers gras monsters

 Wat zien we?

  • Tot 20 april is het gras erg hard gegroeid, de week erna viel het behoorlijk stil door de lage temperaturen en de laatste week zette de groei weer sterk door. Bijzonder is wel dat het droge stof gehalte naar beneden schiet. Hiermee kun je je wel verkijken op een gewas.
  • Het gehalte aan ruweiwit heeft geen duidelijke lijn. Verwacht zou worden dat bij de sterke groei in de laatste week, het gehalte aan ruweiwit flink zou dalen. Dit blijkt niet het geval. Blijkbaar kwam de stikstof uit mest en bodem in deze warme week goed beschikbaar voor de plant, wat leidde tot extra eiwitvorming.
  • Het ruwe celstof gehalte heeft wel een consistente lijn omhoog, doordat er gaandeweg meer stengel wordt gevormd in verhouding tot bladeren. Dit is terug te zien in de VEM waardes die wekelijks afnamen.

Wanneer maaien?

Al met al heeft Jan Christiaan een fraaie kuil weten te maken, zij het enigszins geholpen door het weer. Hij was van plan om de 26e april te gaan maaien, maar stelde het vanwege het onstabiele weer een weekje uit. Daardoor kwam hij rond 3 mei uit en heeft daarmee nog ruim 1.000 kg ds gras per ha extra weten te oogsten met daarbij een hoger gehalte aan ruweiwit.

De vraag is nu of het beter zou zijn geweest om toch de 26e te gaan maaien? Wat zouden de consequenties daarvan zijn op het rantsoen, ammoniak, rendement, etc. We hebben met dit experiment handvatten om te kunnen rekenen.

En wat denkt u als u deze cijfers ziet? Hoe kijkt u terug op uw moment van maaien?

Mineralisatie op de kaart bij Bartlo Hoogendijk

Bartlo Hoogendijk, pilotboer in Proeftuin Veenweiden, wil een goed beeld hebben van de bodemmineralisatie bij verschillende percelen op zijn bedrijf. Door mineralisatie, afbraak van organische stof, komen stikstof en fosfaat beschikbaar voor het gras. Bartlo wil hier op inspelen bij bemesting van zijn land. Waar de mineralisatie hoog is, levert de bodem van nature veel stikstof en is dus minder mest nodig, is de gedachte. Daarom maken we met Bartlo een mineralisatiekaart van zijn bedrijf.

Mineralisatie op de kaart bij Bartlo HoogendijkMineralisatie, voer en ammoniakemissie

Proeftuin Veenweiden heeft als doel om ammoniakemissie te verlagen. Ammoniak vliegt de lucht in. Dus waarom houden we ons dan bezig met mineralisatie in de bodem? Op een melkveebedrijf hangen bodem, gras en voer, vee en mest sterk met elkaar samen. Ammoniakemissie neemt toe naarmate veevoer meer eiwit (RE) bevat. Het is dus belangrijk dat het RE gehalte in het voer niet te ver op loopt. Het streven bij Hoogendijk is om het RE gehalte in het totale rantsoen te beperken tot 155. Daarbij past een RE gehalte in graskuil van niet meer dan 160-170. Dit is hoger dan 155 maar andere componenten in het rantsoen, zoals maïs, kunnen dit compenseren. Op veenbedrijven is het RE gehalte in gras vaak hoog (hoger dan 180, vooral in de nazomer) door mineralisatie die voor een flinke ‘bemesting uit de bodem zorgt.’ Om een graskuil te winnen met RE 160 moet je weten waar de mineralisatie hoog is en waar de bemesting dus lager kan zijn.

Meten of weten?

Er wordt heel wat afgemeten in de bodem, ook in de Proeftuin. Bij Bartlo werken we juist met de kennis die al beschikbaar is. Op basis van inzichten van hemzelf en van de begeleiders hebben we een ‘verwachtingenkaart’ gemaakt van de mineralisatie op het bedrijf. Daarbij is eerst een indeling gemaakt in mineralisatieniveaus laag, gemiddeld en hoog. Om die kaart te maken, hebben we gekeken naar factoren die de mineralisatie beïnvloeden. Waar warmt de bodem het snelst op? Daar zal de mineralisatie hoger zijn dan op percelen waar de bodem langer nat blijft. Er zijn prima kaarten van de hoogteligging van percelen waar je in combinatie met het slootpeil al veel uit kunt halen. Waar is de pH hoog en waar laag? De mineralisatie gaat sneller bij hogere pH. Ook het organisch stofgehalte is van belang en het landgebruik in het verleden. Ooit heeft Hoogendijk op enkele percelen maïs geteeld. Dat heeft mogelijk nog invloed. Tenslotte zijn we nagegaan waar wel eens stikstof- en of fosfaatgebrek in het gras te zien is. Door die informatie te combineren, is in twee uur een beeld ontstaan.

Op de kaart en nu?

Bartlo wil experimenteren met variërende (lagere) kunstmestgiften in de 3e en 4e snede. Dat wordt dit jaar het belangrijkste experiment in de bedrijfsvoering. Volgend jaar kan hij de mineralisatiekaart ook gebruiken om in de eerste gift al verschillen te maken. Een mogelijkheid is ook om vee bij uitstek te gaan weiden op percelen met een hoge mineralisatie. Bij het weiden op deze percelen neemt het vee veel RE op en zal dus ook veel ammoniak in mest uitscheiden, maar doordat de mest in de wei valt leidt dat niet tot veel ammoniakemissie (waar poep en urine niet bij elkaar komen, blijft de emissie laag). Die optie is bij Hoogendijk echter niet praktisch omdat bij deze percelen het vee dan altijd over de weg moet.

Echt niets meten?

Meten heeft heus zin. Ook bij Hoogendijk. Het voorwerk maakt experimenteel werk efficiënt. We gaan dit jaar heel gericht vers grasmonsters nemen en volgend jaar met enkele veldjes meten wat het RE gehalte is zonder bemesting. Dat zou moeten kloppen met de verwachtingenkaart.

Meer weten?

Mail of bel naar Koos Verloop (koos.verloop@wur.nl of 0317- 480525) of naar Dick Jan Koster (dj.koster@ppp-agro.nl of 06-23058194)

Experiment: meerdere typen kunstmest met elkaar vergelijken

Alle kunstmestsoorten bestaan in de basis uit één of een mengsel van de volgende vormen van stikstof: nitraat, ammonium of ureum. Nitraat werkt het snelst, ureum het langzaamst. KAS bestaat voor de helft uit ammonium en voor de helft uit nitraat. Een veelgehoord argument van verkopers is extra grasopbrengst bij gebruik van vloeibare meststoffen. Vloeibaar wordt echter meestal met een loonwerkersmachine toegediend, die netjes en ‘vierkant’ kunnen werken. Dit alleen kan al een verklaring zijn voor de meeropbrengst van vloeibaar ten opzichte van korrels.

Experiment: Meerwaarde van KAS zwavel ten opzichte van KAS

Regelmatig wordt KAS Zwavel gepromoot op veenweide-bedrijven ondanks de ruime voorziening van zwavel in de bodem. Stikstof met zwavel zou leiden tot een hogere grasopbrengst en betere stikstofbenutting. Met dit experiment willen we weten of dit ook echt zo is. Specifiek voor veengrond spelen er verder nog vragen of het extra zwavel wel goed is voor de koe (teveel zwavel verdringt o.a. koper) en welke invloed extra zwavel heeft op de mineralisatie (zwavel is in de bodem een katalysator maar spoelt ook gemakkelijk uit). Meer mineralisatie leidt immers tot een versnelde bodemdaling. In de proef bij Arno Plomp vergelijken we KAS met KAS zwavel op het gebied van opbrengst en stikstofbenutting.