“Kunstmest is geen strooigoed”
Met minder kunstmest naar een gezond rantsoen
Met minder kunstmest naar een gezond rantsoen
Stikstof (N) is de belangrijkste bouwsteen voor graseiwit. Veengrond bevat veel stikstof en kent een hoge mineralisatie van stikstof, variërend van 170-370 kg N/jaar (Deru et al. 2018). De bijdrage uit de bodem aan het totaal gebruikte stikstof voor graseiwitproductie is in de veenweiden ongeveer 2/3 (BIN 2014-2016 referentiebedrijven op veen). Omdat er dus zoveel stikstof uit de bodem komt is het ruw eiwit gehalte van het gras vaak hoger dan de gewenste 150-160 g/kg droge stof. Deze hoeveelheid ruw eiwit is belangrijk voor een goed en gezond grasrantsoen (Figuur 1).
Door minder te bemesting stuur je op een lager ruw eiwit niveau in het gras. Een goede indicatie voor het juiste niveau van bemesting zijn de eerder uitgevoerde mestgiften en kuilmonsters van de afgelopen drie jaar (Kijk hier voor praktijktips). Als de stikstoflevering van de bodem en van de organische mest beter benut wordt kun je met minder kunstmest toe. Zo wordt er minder stikstof van buitenaf aangevoerd, wat gunstig is voor het verder sluiten van de kringloop (Schröder et al. 2016, Rekenregels van de KringloopWijzer). Bijvoorbeeld binnen het project Koeien & Kansen hebben de bedrijven De Vries en Hagoort hun kunstmestgebruiksruimte niet ten volle benut. Vooral De Vries heeft hierdoor ook veel winst geboekt als het gaat om een lager stikstofverlies.
Binnen en buiten de Proeftuin Veenweiden wordt gewerkt aan het beter in beeld te brengen van de variatie en dynamiek van de stikstof levering uit veenweidegronden. Met die kennis kunnen we tot specifiekere bemestingsadviezen komen voor veengrond.