Wat voor ruweiwit (RE) in gras heb ik nodig op mijn bedrijf en hoe kan ik daarin zo goed mogelijk voorzien met het perceeleigen stikstof leverend vermogen van de bodem (NLV) en de stikstofbenutting van de mest?
Die vraag legde adviseur Wim Honkoop van PPP-Agro Advies voor aan de pilotboeren van Proeftuin Veenweiden tijdens de masterclass Bemesting bij pilotboer Arno Plomp in Wilnis. Volgens de adviseur horen bij deze vragen twee belangrijke aandachtspunten:
- Maak een landbouwkundig bemestingsplan.
- Hoe houd ik DVE in het gras bij lagere RE-gehalten?
In het veenweidengebied zijn het vooral de extensieve bedrijven die op grond zitten die veel eiwit levert. Honkoop: „Dat leidt ertoe dat we in dit gebied een eiwitoverschot hebben. In de discussie om de ammoniakuitstoot te verlagen moeten we toe naar minder RE in het rantsoen, maar wel met dezelfde DVE in het product.”
Sturen met krachtvoer, passend ruwvoer oogsten
Pilotboeren binnen de Proeftuin streven naar een RE van 150-160 in het rantsoen, afhankelijk van het aandeel gras. Die doelstelling is na twee jaar op de meeste bedrijven niet bereikt, bleek tijdens de masterclass. Volgens Honkoop kunnen boeren hierop sturen met krachtvoer, maar is er ook veel winst te behalen in het juiste moment van bemesten en oogsten om passend ruwvoer te winnen. „We kunnen in de bemesting vooral sturen op kunstmest voor een optimaal ruweiwit. Als je een lager RE in het kuilgras wilt hebben, moet je minder kunstmest gaan strooien. De vraag is: krijg je dan wel voldoende DVE het product?”
Honkoop raadde de boeren aan een bemestingsplan te maken met de categorieën weiden, maaien, hoog NLV en laag NLV. Maak een onderscheid tussen maai- en weidepercelen, zei hij. Maaipercelen kunnen met 25-35 kuub drijfmest per hectare toe, op weidepercelen ligt dat op 15-25 kuub, afhankelijk van de fosfaatbehoefte. „We adviseren voor de voorjaarsbemesting een derde deel water bij de mest te doen, dat verhoogt de benutting met minimaal 10 procent. Heb je veel spoelwater in de mestput, ga dan uit van een verdunning met een vierde deel water. De kunstmestgift wordt vervolgens aangepast aan het ruweiwitniveau waarop je wilt uitkomen.”
Volgens de adviseur kan voor een goede bemesting, afgestemd op het gewenste RE-niveau, worden teruggekeken naar de uitgevoerde bemesting en kuilmonsters van de afgelopen drie jaar. Op basis daarvan kan de bemesting worden opgevoerd of teruggedraaid. „Als je wilt zakken in ruweiwit in de kuil, kun je een hogere NLV-klasse pakken dan je gewend bent; een hogere NLV-klasse adviseert een lagere bemesting.” Hij verwacht dat het voorjaar van 2018 dusdanig nat is, dat de beschikbaarheid van mineralen een stuk lager ligt dan in het voorjaar van 2017. „De mineralen zijn eerder vervluchtigd. Als je nu evenveel stikstof geeft als vorig jaar, kom je lager uit. Houd daar rekening mee.”
Hoe krijg je DVE met lager ruweiwit?
De uitdaging voor de veenweideboeren wordt om met een lager ruweiwit in het rantsoen het DVE-gehalte op peil te houden. Honkoop gaf daarvoor de volgende tips:
- Droger inkuilen (voorjaarskuil 45-50 procent droge stof).
- Optimale afstemming kuilen/balen/partijen op behoefte van diergroepen, met name ouder jongvee en droge koeien en oudmelkse dieren.
- Totale in- en uitkuilproces zo optimaal mogelijk maken, zodat de benutting van het (lagere) eiwit verbetert.
- Toevoegmiddelen kunnen helpen, maar niet per se.
- In het voorjaar en 3e en 4e snede niet te jong oogsten, jong gras heeft ongunstigere DVE/OEB-verhouding. Sneden met stengel juist wel wat jonger oogsten.