Experiment Arno Plomp: effecten van kunstmest met zwavel

Tijdens een masterclass van Proeftuin Veenweiden kreeg pilotboer Arno Plomp van verschillende deelnemers het advies om op zijn grasland 100 kg Zwavel per ha te geven, in de vorm van KAS zwavel of GraspluS. Vervolgens ontstond er een discussie over de noodzaak hiervoor. De zwavelniveaus in de graskuilen en in de bodem wezen niet op tekorten. Het is dus de vraag of deze gift nodig is. 

Bijsturen met mineralen

Waar is het advies om extra zwavel te strooien dan op gebaseerd? Gras op veengrond heeft veelal hogere ruweiwit (RE) gehaltes dan elders, door aanzienlijke stikstoflevering uit mineralisatie. Stikstof is in veengrond dus volop aanwezig door bemesting en mineralisatie. De uitdaging is om zoveel mogelijk van deze stikstof te benutten door het gras. Het zou jammer zijn als de grasgroei wordt geremd door een tekort aan een ander mineraal, zodat ook de benutting van stikstof wordt geremd. Daarom is het relevant om te weten in hoeverre fosfor, kalium, zwavel of andere mineralen beperkend zijn. Eventueel bijstrooien van deze meststoffen is dan zinvol om dit tekort op te heffen. Daarnaast is een hoge droge stofproductie beperkt het RE-gehalte door verdunning, omdat de opgenomen stikstof wordt verdeeld over meer droge stof.

Landbouwkundig versus milieukundig

Het is de vraag wat de landbouwkundige en milieukundige effecten zijn van zo’n advies. Omdat zwavel in het veengebied de mineralisatie ook kan aanjagen (mondelinge mededeling Ros, Van den Akker, refs) is terughoudendheid zelfs geboden. Daarmee krijgt de zwaveldiscussie ook een relevantie voor het aspect bodemdaling. Bovendien schaadt een overmaat aan zwavel in het rantsoen de diergezondheid. Voorgesteld wordt om in een eenvoudig experiment uit te zoeken wat de effecten zijn.

Onderzoeksvragen

  1. Wat is het effect van een GraspluS bemesting in plaats van een KAS bemesting, conform het aan Plomp gegeven advies op:
    – De grasopbrengst (kg droge stof/ha)?
    – Het RE gehalte en het zwavelgehalte in het gras (g/kg droge stof)?
  2. Wat is de bodembalans van zwavel, fosfaat en stikstof bij GraspluS bemesting en bij KAS bemesting?
  3. Wordt bij gebruik van KAS zwavel de richtwaarden die gelden vanuit het oogpunt van diergezondheid overschreden?
  4. Wat is het effect van zwavel op de mineralisatie?

Opzet experiment

Om vragen 1 en 2 te beantwoorden wordt een experiment uitgevoerd. Om vraag 4 te beantwoorden, wordt een quick scan uitgevoerd van de beschikbare literatuur. Vraag 3 wordt beantwoord door het vergelijken van de resultaten van grasanalyse met beschikbare streef- en richtwaarden voor zwavel in gras.

Aanleg experiment

Op een perceel worden twee behandelingen uitgevoerd:

  • · Bemesting met KAS
  • · Bemesting met GraspluS

Het perceel wordt opgedeeld in vier vakken. De behandelingen worden in twee herhalingen in de vier vakken toegepast. De herhalingen worden zo uitgevoerd dat de kans op interactie met ruimtelijke bodemverschillen zo klein mogelijk is.

Het verschil in behandeling wordt alleen gemaakt in de bemesting voor de eerste snede. De KAS gift is gelijk aan die van het algemene bedrijfsbemestingsplan. De gift aan GraspluS is in kg meststof per ha gelijk aan die van KAS. Omdat het percentage stikstof in GraspluS iets lager is dan in KAS, wordt hierdoor iets minder N gegeven. Dit verschil is echter zo klein dat we dit accepteren. Het voordeel van deze werkwijze is, dat Arno dezelfde instellingen van de kunstmeststrooier kan gebruiken.

Lees meer over pilotbedrijf van Arno Plomp