De ammoniakemissie kan worden beperkt door het ruweiwit gehalte (RE) in het rantsoen zo strak mogelijk te sturen op 150. Op veenbedrijven spelen dan de volgende zaken een rol:
- Het RE-gehalte in gras mag niet te hoog zijn (niet veel hoger dan 175). Bij een te hoog RE-gehalte is het lastig om met het aangekochte voer nog te sturen op een RE van 150, zeker als er veel gras van eigen bodem in het rantsoen zit.
- Gras moet goed verteerbaar zijn. Bij een slechte verteerbaarheid is meer aankoop van krachtvoer nodig. Daarmee wordt ook eiwit aangevoerd. Dit is ongunstig voor het beperken van de ammoniakemissie.
Verteerbaarheid, energie (VEM* gehalte) en eiwitgehalte (RE-gehalte) hangen samen met het maaimoment. Gras neemt bij het ontspruiten snel stikstof op en dat wordt naarmate de plant groter wordt, verdund over steeds meer droge stof. Daardoor neemt het RE-gehalte af naarmate de plant de tijd krijgt om meer bladmassa te maken door later maaien. Later maaien kan echter het VEM gehalte onder druk zetten.
Relevantie voor het Proeftuin-bedrijfsdoel
In de Proeftuin streven de veehouders naar een lage ammoniakemissie. Het oogsten van goed verteerbaar gras met veel benutbare energie en niet al teveel eiwit kan hieraan bijdragen. Ook Jan Christiaan Anker wil een rantsoen met een goede voederwaarde en verteerbaarheid van zijn land halen. Hiervoor is onder andere het juiste maaimoment van belang.
Onderzoeksvragen
Als onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
- Wat is het effect van een vroeger of later maaimoment op de kwantiteit (droge stofopbrengst) en kwaliteit (RE, VEM en DVE (Darm Verteerbaar Eiwit) van het verse gras?
- Welke risico’s loopt men door later dan gemiddeld te maaien?
- Geven inzichten in deze effecten aanleiding om het maaimoment aan te passen?
Opzet experiment
In één perceel worden op drie opeenvolgende weken grasmonster genomen voor opbrengstbepaling en analyse van gewaskwaliteit. De vers-grasmonsters worden genomen op de volgende tijdstippen:
- de week vóór de maaidatum;
- vlak vóór het maaien;
- de week na de maaidatum.
De metingen worden voor de 1e en 2e snede uitgevoerd. Omdat Jan Christiaan zijn percelen voor beweiding gaat gebruiken is afgesproken dat de monsters per maaironde op verschillende percelen genomen worden.
Aanleg experiment
Op perceel 1 wordt een week vóór het gewenste maaimoment met een houten frame van 0,5 x 0,5 meter de grasopbrengst bepaald. Het houten frame wordt daarvoor op een willekeurige plaats in het perceel gegooid en het gras met 5 cm stoppellengte afgesneden en apart gewogen. Per proefveld knippen we op 4 plaatsen, zodat er vier opbrengstmetingen zijn. Van de totale hoeveelheid gras wordt een mengmonster genomen voor een vers-grasanalyse.
Bovenstaande meting wordt vlak vóór het maaien herhaald, zodat ook van dit moment de kwantiteit en kwaliteit van het verse gras kan worden gemeten.
Voordat het perceel gemaaid wordt, wordt een stuk van 3 x 3 m afgezet met paaltjes, zodat het niet wordt gemaaid. Een week na het maaien wordt in dit gebied een zelfde meting gedaan.
Dit alles resulteert in 3 x 4 opbrengstmetingen en 3 vers-grasanalyses, verdeeld over 3 weken.
*RE ruweiwitgehalte
*VEM is de Nederlandse energie parameter. Het geeft de netto energie inhoud van een product weer voor melkgevende koeien.
*DVE staat voor Darm Verteerbaar Eiwit. DVE is de maat voor de hoeveelheid eiwit die beschikbaar en verteerbaar is in de dunne darm.
*De OEB is de onbestendige eiwit balans van een voedermiddel of rantsoen. Dit kengetal geeft aan hoeveel eiwit en energie er in de pens beschikbaar komt en of deze twee componenten in balans zijn.