Speerpunt voor 2018: ‘Eiwitgehalte in rantsoen moet omlaag!’
Het eiwitgehalte in het rantsoen daalt nauwelijks, blijkt uit de enquête onder de 100 deelnemers van Proeftuin Veenweiden. Een slechte zaak, vindt begeleider Teus Verhoeff. Melkveehouders en erfbetreders hebben te weinig besef van de urgentie van het ammoniakprobleem, stelt hij. “We moeten hier in 2018 echt keihard mee aan de slag!”
Teus Verhoeff houdt zijn hart vast als in maart volgend jaar tijdens de studiegroepbijeenkomsten de KringloopWijzers 2017 op tafel komen. Dat is een belangrijk meetmoment ten opzichte van 2016, zegt de adviseur. “Het vermoeden is dat het de meeste boeren in 2017 niet is gelukt een rantsoen met minder eiwit samen te stellen. Dat betekent dat we achteruit zijn geboerd in het terugdringen van de ammoniakuitstoot. Dat is niet de bedoeling van Proeftuin Veenweiden, we willen de NH3-uitstoot juist met 25 procent verminderen! Er staat ons in 2018 een belangrijke taak te wachten.”
Volgens Verhoeff wordt de urgentie om het ammoniakprobleem aan te pakken niet alleen door melkveehouders onderschat, ook voerleveranciers zijn hier nog te weinig van bewust. Als er een boer is die dat urgentiegevoel wel heeft, staat hij vaak alleen. Minder eiwit in het rantsoen kan leiden tot een daling van de melkgift, een reden waarom voeradviseurs niet staan te springen hierover met de ondernemer van gedachten te wisselen. Toch is er een omslag nodig, benadrukt Verhoeff.
Balans tussen eiwit en energie
Het eiwitgehalte in het winterrantsoen moet onder de 150 kunnen, stelt de adviseur. In de praktijk blijkt dat de 10 pilotboeren bijna allemaal boven de 160 zitten. Dat zit in de gehalten van krachtvoer én ruwvoer. De uitdaging voor 2018 is om het ruw eiwitgehalte in het rantsoen omlaag te krijgen. En het eiwit dat de koe ingaat, moet maximaal worden benut in de melk. Verhoeff: “Dat betekent dat de samenstelling van het kuilgras moet veranderen én dat de voerleverancier met krachtvoer beter moet compenseren.”
Hoe krijg je een betere balans tussen VEM en eiwit in kuilgras? Door het toepassen van de juiste bemestingsstrategie en door het juiste maaimoment te kiezen, aldus de begeleider. Bij bemesten is het voor de samenstelling van het gras belangrijk hoe, hoeveel, wanneer en met welk soort er wordt bemest, zegt hij. “Een boer kan met drijfmest en kunstmest sturen in wat voor gras van een perceel afkomt. Daar moet hij in het vroege voorjaar al over nadenken. Daarnaast zijn er kunstmestsoorten die pretenderen dat er meer DVE (direct benutbaar eiwit) in het gras terechtkomt.”
Binnen Proeftuin Veenweiden wordt in het komende seizoen ook extra aandacht besteed aan het moment van maaien. Veel boeren maaien te vroeg, zegt Verhoeff. “Als je het gras wat langer laat staan, komt de balans tussen eiwit en energie er beter in. Daarnaast kun je toevoegmiddelen gebruiken om de balans te verbeteren. Dat wordt de zoektocht voor 2018.”
Met de onzekere weersomstandigheden is dat voor de melkveehouder een hele uitdaging. Daarom is de voerindustrie ook zo hard nodig, vindt Verhoeff. “Die kan niet achteroverleunen tot het ruwvoer perfect is. Voerleveranciers moeten met het gewonnen ruwvoer het rantsoen optimaliseren met een minimum aan eiwit.”
Taak voor wetenschap en voerindustrie
De wetenschap en de voerindustrie hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het terugdringen van de ammoniakuitstoot op de bedrijven. Onderzoekers van Wageningen UR en nutritionisten van de voerindustrie moeten met elkaar op zoek naar krachtvoeders voor het grasrijke rantsoen in de veenweiden, zonder dat de melkproductie daaronder lijdt, zegt Verhoeff. “Als zij eruit zijn, kunnen de deelnemers van de Proeftuin daar direct mee aan de slag, zodat de hele sector ervan kan profiteren. Als dit niet lukt, hebben we een groot probleem, want het verlagen van eiwit in het rantsoen is één van de pijlers waarop de ruimte in de PAS rust (zie kader).”
Urgentie beperken ammoniakuitstoot
|