Het optimaal benutten van de mest

Hoe bepaal je het juiste tijdstip?

Naast bodemtemperatuur en bodemgesteldheid spelen meer factoren een rol in het besluitvorming van de veehouder om het tijdstip van bemesten te bepalen. Om een goed beeld te krijgen is met 14 melkveehouders en twee loonwerkers de voorjaarsbemesting geëvalueerd. Zo ontstaat er meer bewustwording over het ‘hoe en waarom’ en dat is nuttig voor betere benutting van de drijfmest.

Optimaal tijdstip

De melkveehouders in Proeftuin Veenweiden zijn begeleid door adviseurs van PPP-Agro Advies om het optimale tijdstip te bepalen voor een goede benutting van de drijfmest. Daarbij is rekening gehouden met draagkracht, voorkomen van afspoeling en ammoniakemissie (windsnelheid en temperatuur), temperatuursom en voldoende daglicht. Onderzocht is welke factoren belangrijk zijn bij de planning van de bemesting vanuit het gezichtspunt van de melkveehouder en de loonwerker.

Methoden van mestaanwending

Bij bijna alle veehouders wordt de voorjaarsbemesting uitgevoerd door de loonwerker met behulp van sleepslangen (mest verdund met water) met een sleepvoet of sleufkouter. Bij veldkavels en volgende bemestingsmomenten rijden veehouders met een eigen tank vaak zelf uit. Op een enkeling na, wordt bij alle veehouders de percelen in één keer bemest voor de eerste snede. Bij de bemesting wordt door alle veehouders onderscheid gemaakt tussen weide- en maaipercelen waarbij de maaipercelen (25-35 m3/ha) meer drijfmest krijgen dan de weidepercelen (veelal 20-25 m3, variërend van 12 – 30 m3/ha). Bij het uitrijden houden de meeste veehouders geen rekening met verschillen in drijfmestsoorten (melkvee, droge koeien, jongvee).

Planning bemesting

Bij het plannen van de bemesting is de meest bepalende factor de draagkracht van de grond. Daarnaast vormt de streefdatum van aanvang van maaien en weiden een belangrijk richtpunt voor het uitrijmoment van drijfmest. Er wordt dan een bepaald aantal weken voor het maaien/weiden aangehouden dat de mest uiterlijk op het land moet zijn uitgereden. Het blijkt dat een deel van de veehouders een min of meer vaste periode in het jaar heeft waarin ze de mest op het land uitgereden wil hebben. Hierop wordt de loonwerker ingepland en afhankelijk van de omstandigheden (weer en land) wordt dan nog wat geschoven met de planning van het uitrijden. Bij een deel van de veehouders is de mestopslagcapaciteit beperkt, waardoor (een deel) uitgereden moet worden zodra de draagkracht van het land goed genoeg is. Andere aspecten die een rol speelden waren dat een veehouder gezamenlijk met twee veehouders uit de buurt mest liet uitrijden en anderen wilden de kunstmestgift en de drijfmestgift niet te dicht op elkaar hebben zitten.

Ervaringen bodemtemperatuur en advies bemestingstijdstip

Bijna alle veehouders hebben naar het advies gekeken dat ze van de adviseurs hebben gekregen voor het optimale bemestingstijdstip. Ze gebruiken het advies meer als een hulpmiddel dan als leidend advies, aangezien ze met meer factoren rekening houden dan waar het advies rekening mee hield. Zoals planning van de loonwerker, werkelijke draagkracht van percelen, lange termijn weersverwachting en wanneer de veehouder wil beginnen met maaien en weiden.

Knelpunten/ontwikkelpunten

Knelpunten die veehouders ervaren bij het bemesten onder ideale omstandigheden is dat het niet altijd voorkomt dat alle factoren allemaal precies goed zijn in de periode dat bemest moet worden. Je kan niet blijven wachten totdat alle factoren ideaal zijn, omdat de mest een bepaalde tijd voor het maaien/weiden op het land moet liggen. Het inplannen van de loonwerker onder ideale omstandigheden is lastig. Een ander knelpunt zijn veldkavels die lastiger te bemesten zijn vanwege de afstand, en dat bij een eigen mesttank het moeilijker is met waterverdunning te werken.

Ervaringen loonwerkers

De loonwerkers gaven aan dat de veehouders leidend zijn bij de planning van het uitrijden, want die bepalen wanneer er wordt uitgereden. Volgens de loonwerkers besteden veehouders het mest uitrijden steeds meer uit, en zijn er ook steeds meer veehouders die geen mesttank meer op het land willen hebben. Ook zien veehouders de voordelen van het verdunnen van de mest en hoef je ze niet meer te overtuigen, omdat het een betere grasgroei geeft. Zomers is de verdunning hoger dan in het voorjaar. Er zit volgens de loonwerkers veel variatie tussen veehouders wat betreft mestaanwending omdat veel factoren een rol spelen waarvan de draagkracht van het land naar hun mening het belangrijkste is.

Vragen van loonwerkers

Een vraag die leeft bij de loonwerker is wat goede omstandigheden zijn om in de zomermaanden uit te rijden. En in hoeverre worden ongunstige omstandigheden gecompenseerd door een hogere mate van verdunning toe te passen. En wat zou eerder of later op de dag uitrijden kunnen bijdragen aan vermindering van de ammoniakemissie. ’s Nachts is het kouder, vochtiger en staat er minder wind wat minder ammoniakemissie zal geven bij uitrijden, maar is minder gewenst vanuit arbeidsoogpunt en de effecten voor mensen in de omgeving.

Beleving van melkveehouders versus loonwerkers

Er zit verschil in beleving tussen veehouders en loonwerkers qua planning. Veehouders zeggen dat ze ‘gebonden’ zijn aan de planning van de loonwerker, terwijl de loonwerkers zeggen dat de veehouders de planning maken. Dit zal met perceptie te maken hebben. De loonwerker voelt zich gestuurd door de bellende veehouders, en past daar zijn planning daar op aan. Terwijl de veehouder die belt ingepland wordt op een tijdstip dat niet precies is op het moment dat hij/zij zou willen, waardoor het voelt alsof je niet op het gewenste moment kan vanwege de loonwerker.

Toekomstige ontwikkelingen

Er is onder een aantal veehouders animo om preciezer te kunnen bemesten wat ook de loonwerkers zien als een toekomstige ontwikkeling waarbij meer wordt gekeken naar de mineralensamenstelling van de mest en meer specifiek per perceel wordt bemest. Het scheiden van de mest zien de meeste veehouders niet gebeuren binnen 5 jaar op hun bedrijf. Een deel zou ook graag meer eigen mest willen gebruiken en minder kunstmest willen aanvoeren.

Conclusies

De meeste veehouders hebben gebruik gemaakt van het gegeven advies voor het tijdstip van de voorjaarsbemesting om onder ideale omstandigheden te kunnen uitrijden. Ze vonden dat het advies voor wat betreft de draagkracht vaak te algemeen was en kwam ook niet overeen de werkelijkheid. De veehouders zagen het advies vooral als hulpmiddel, omdat de veehouders met meer factoren rekening houden om het uitrijmoment te bepalen dan het advies stonden. De uitdaging voor de adviseur is om hier in het advies rekening mee te houden. De volgende factoren bepalen in meer of mindere mate het moment van uitrijden van mest: draagkracht van het land, weer en weersverwachting, opslagcapaciteit, planning loonwerker, bodemtemperatuur, moment van weiden en maaien, periode in het jaar, mestsoort (vaste mest versus drijfmest), temperatuursom en moment van kunstmestgift.

Resultaten bijeenkomst Proeftuin Veenweiden

Op 9 oktober jl. heeft Proeftuin Veenweiden haar resultaten gepresenteerd tijdens een goed bezochte bijeenkomst. Gedeputeerde Adri Bom-Lemstra van de provincie Zuid-Holland en Monique Remmers van het Ministerie van LNV gaven een reactie op de resultaten en bedankten de deelnemende boeren uitvoerig.

In vier deelsessies werd toelichting gegeven op de resultaten. Dat gebeurde aan de hand van sporen om maatregelen op te nemen: voerspoor, bemestingsspoor, bodem/water/klimaat spoor, beweiding/biodiversiteit spoor. De presentaties van deze sessies zijn hier voor iedereen te downloaden.

Bekijk de foto’s en film en download de presentaties

Innovatieve bedrijfsvoering boeren veenweidegebied zorgt voor 22% ammoniakreductie

Het programma Proeftuin Veenweiden is drie jaar geleden geïnitieerd door LTO Noord in samenwerking met het Veenweide Innovatiecentrum Zegveld en financieel mogelijk gemaakt door de provincie Zuid-Holland, het ministerie van LNV, het Melkveefonds en het LTO Noord fonds. In het programma werkten 10 pilotbedrijven met onderzoekers en begeleiders aan ammoniak reducerende maatregelen. Daaromheen leerden 100 boeren in ontwikkelteams van de experimenten bij de pilotboeren. Het resultaat komt op een relevant moment; er wordt volop gezocht naar maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen. De pilot laat zien dat dit mogelijk is.

Bemesting en voer

De gemiddelde reductie van ammoniak bij de pilotbedrijven in 3 jaar is 22%. De grootste ammoniakreductie die door een pilotboer werd gerealiseerd in 3 jaar is 55%. Eén van de maatregelen die zij daarvoor namen is het verdunnen van mest met water, waardoor er minder ammoniakvorming is en stikstof beter in de bodem wordt opgenomen. Ook het tijdstip van bemesten bleek een positief effect te hebben; bijvoorbeeld als het regent en de zon niet schijnt. Daarnaast is nog 10% ammoniakreductie mogelijk door anders om te gaan met het voerrantsoen; minder krachtvoer (ruw eiwit) en meer weidegang. De maatregelen leiden niet alleen tot verminderde ammoniakuitstoot. Mest verdunnen geeft ook door de betere benutting van stikstof een hogere grasopbrengst, blijkt uit een van de experimenten in de Proeftuin.

Innovatieve aanpak loont

Minister Carola Schouten (LNV): “Ook boeren staan voor verschillende uitdagingen op het gebied van natuur- en klimaatdoelstellingen. De verlaging van de uitstoot van emissies op boerenbedrijven helpt daar enorm bij. De melkveehouders uit de proeftuin Veenweiden laten door innovatieve bedrijfsvoering zien dat het mogelijk is om de uitstoot van ammoniak te reduceren op melkveebedrijven. Een mooi staaltje ondernemerschap en een goede bijdrage aan de omschakeling naar kringlooplandbouw.” Gedeputeerde Adri Bom-Lemstra (Land- en tuinbouw) onderschrijft dat en noemt de resultaten hoopvol. “Door de actualiteiten rondom stikstof ontstaat al snel de roep om vermindering van boerenbedrijven. Deze resultaten laten zien dat we ook veel kunnen bereiken door andere bedrijfsvoering. Dat vraagt om lef en ik ben blij dat deze tien boeren dat hebben gehad. Ik hoop dat de sector deze aanpak breed gaat omarmen.”

Over de proeftuin

De Proeftuin Veenweiden is een driejarig innovatieprogramma. De Proeftuin is een initiatief van LTO Noord en Veenweiden Innovatiecentrum (VIC) Zegveld. De uitvoering van het programma is in handen van LTO Noord, Wageningen University & Research, VIC Zegveld, PPP-Agro Advies en het Louis Bolk Instituut.


Bron: www.zuid-holland.nl/actueel/nieuws

Vijf vragen en antwoorden over de stikstofproblematiek

In mei 2019 oordeelde de Raad van State, de hoogste bestuursrechter van Nederland, dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – een overheidsprogramma om de schadelijke effecten van stikstof te beperken – niet voldoet. Sinds die tijd beheerst stikstof vrijwel dagelijks het nieuws. Wat is het probleem en wat zijn mogelijke oplossingen?

Lees vijf vragen en antwoorden op de website van Nature Today

Resultatenbijeenkomst: Boeren met toekomst in de Westelijke Veenweiden

Uitnodiging


Woensdag 9 oktober 2019

13.30 – 17:30 uur

Zalencentrum De Til, Breestraat 1, Giessenburg, Zuid-Holland


Stikstof staat meer dan ooit in de belangstelling én is urgent. LTO Noord en VIC Zegveld namen enkele jaren geleden het initiatief voor het programma Proeftuin Veenweiden Natura 2000 om te zoeken naar mogelijkheden om stikstof te reduceren. We delen graag de resultaten, kansen en inzichten vanuit dit programma. Houdt u zich bezig met melkveehouderij op veen? Dan wilt u hier bij zijn! U bent welkom op deze toekomstgerichte bijeenkomst, op 9 oktober in Zalencentrum De Til in Giessenburg.

Een bijeenkomst voor en met de pilotboeren, de melkveehouders uit de ontwikkelteams, bestuurders, beleidsmakers, ketenpartners en onderzoekers. Wat we gaan doen? Resultaten delen, de verdere vertaalslag maken naar de praktijk en reflecteren op de ontwikkelde maatregelen.

Bekijk alvast het programma en meld u aan via info@proeftuinveenweiden.nl


13:30      Inloop

14:00      Welkom door dagvoorzitter Andries Middag, LTO Noord

  • Boekje ‘Prikkels uit de Proeftuin’ inzichten uit de Proeftuin
  • Rapportage onderzoeksresultaten Proeftuin Veenweiden
  • Proeftuin Veenweiden; het verhaal (5 minuten filmpje)

Reactie op de resultaten door Adri Bom-Lemstra, gedeputeerde landbouw Provincie Zuid-Holland

Sector en bedrijfsleven aan het woord over:

  • de Proeftuin-resultaten: waar zit het perspectief?
  • de ambities en acties die nodig zijn bij boeren én ketenpartijen

Met bijdragen van Trienke Elshof en Aad Straathof – LTO Nederland, Kees de Jonge – Rabobank Nederland, Vertegenwoordiger – Duurzame Zuivelketen, Willy Hanssen en Dirk van den Heuvel – Diervoederproducent De Samenwerking.

Keuze uit 4 spoorsessies over de belangrijkste inzichten van Proeftuin voor stikstofreductie in de Westelijke Veenweiden:

  1. Voerspoor
  2. Mestspoor
  3. Bodem-, water- & klimaatspoor
  4. Biodiversiteitspoor

Gesprek over kansen en kanttekeningen om deze sporen in de praktijk toe te passen. Na de pauze korte plenaire samenvatting.

16:00      Pauze

16:15      Reflectie vanuit overheid en beleid op de oogst van Proeftuin Veenweiden

panelleden (of vervangers namens): Donné Slangen (directeur directie Natuur LNV), Gedeputeerde Provincie Zuid-Holland Adri Bom-Lemstra en Bert de Groot (HDSR).

16:45  Afronding en netwerkborrel

Aanmelden en vragen naar info@proeftuinveenweiden.nl


Download uitnodiging (Pdf)

In korte tijd 22% minder ammoniakuitstoot door deelnemers Proeftuin Veenweiden

Gemiddeld daalde de ammoniakuitstoot bij de deelnemers aan de Proeftuin met 22% in een paar jaar tijd. Er is dus nog veel mogelijk voor melkveehouders in het Westelijk Veenweidengebied. Dat is goed nieuws.

Lees meer hierover in het artikel van Nieuwe Oogst van 28 mei 2019.

Deelnemer Plomp haalde de gewenste 25% reductie wel, onder meer door zijn mest verdund uit te rijden en omdat hij zijn eigen krachtvoer laat samenstellen. ‘Ik wil weten welke grondstoffen ik voer en in welke hoeveelheden. Op die manier is mijn krachtvoer beter afgestemd op het ruwvoer en dat merk je ook in de portemonnee.’

Lees verder: www.nieuweoogst.nl/nieuws

Water en mest: fors minder ammoniakemissie in de stal en op het veld

Het maximaal combineren van mest en water leidt tot fors minder ammoniakemissie in de stal en op het veld. Dat is hoopgevend. Er zijn twee belangrijke aandachtpunten: borging van de verdunning en voldoende mestopslagcapaciteit. Dit blijkt uit onderzoek naar de effecten van mestverdunning bij de pilotboeren van Proeftuin Veenweiden en onderzoek op Dairy Campus.

40% minder ammoniakemissie in het veld

Het is dit jaar verplicht om bij inzet van de sleepvoet op klei en veengrond de mest verdund uit te rijden. Met een verdunning van één deel water op twee delen mest zorgt dit voor 40% minder veldemissies in de Veenweiden. De melkveehouder / loonwerker moet daarbij aannemelijk maken dat er met voldoende water is verdund. Op Dairy Campus loopt op dit moment onderzoek naar de emissiereductie in de stal door het toevoegen van water. Het gaat daarbij om het spoelen van 10 liter water per m2 loopvloer per dag. Uit de eerste ronde metingen vorig jaar bleek ook daar een forse emissiereductie haalbaar. Dit jaar vindt een tweede ronde metingen in de stal plaats.

Borgen van verdunning in de stal

Hoe is het dagelijks sproeien met 10 liter per m2 loopvloer te waarborgen? Dat kan door het plaatsen van flowmeters in de waterleiding. Die gekoppeld zijn aan dataloggers. Zodat de hoeveelheid water goed te monitoren is. Zodra de metingen op Dairy Campus definitief zijn is de volgende stap om verdunnen in de stal op de bijlage van de Regeling ammoniak veehouderij (Rav) te krijgen. Zodat de maatregel verdunnen in de stal het officiële label krijgt van een emissiearm stalsysteem.

Voldoende mestopslagcapaciteit

Bij jaarrond sproeien met 10 liter/m2 en 3,5m2/koe gaat het om 35 liter water per koe per dag. Per jaar gaat het dan om 13.000 liter ofwel 13m3. De mestopslagcapaciteit zal dus toe moeten nemen om dit jaarrond te kunnen organiseren. Ruwweg vraagt het bij een melkproductie van 9.000 liter per jaar om 33% extra opslagcapaciteit.

De extra mestopslagcapaciteit is te beperken door in de stalperiode minder te verdunnen. Dat leidt logischerwijs wel tot minder emissiereductie. Hoeveel minder wordt duidelijk wanneer de emissiemetingen in de stal zijn afgerond.

Betrouwbaar bewijs voor het uitrijden van verdunde mest

Proeftuin Veenweiden heeft gewerkt aan een goedkoop alternatief voor het borgen van voldoende verdunning van de mest. Naarmate de mest meer verdund is, daalt de elektrische geleidbaarheid (EC). Met een EC-meter voor de verdeler gekoppeld aan een datalogsysteem zou borging mogelijk kunnen zijn. Op basis van 29 mestmonsters is gebleken dat met een vaste EC-waarde het mogelijk is om statistisch onderbouwd te borgen dat de mest minimaal voor 1/3 water op 2/3 mest is verdund met water. Het grote voordeel van de EC meter is dat het niet uitmaakt of de mest in of buiten de stal is verdund.

Het rapport van dit onderzoek komt medio 2019 beschikbaar. Vervolgstap is het geaccepteerd krijgen van deze manier van borgen door LNV/NVWA.

Proeftuin Veenweiden gaat integraal met Klimaatslim Boeren op Veen

Als een van de logische vervolgen op de Proeftuin Veenweiden startte dit voorjaar het project Klimaatslim Boeren op Veen. Daarin pakken de melkveehouders het breed aan. Het gaat niet meer alleen over ammoniakemissie, maar ook om bodemdaling, CO2-uitstoot, waterkwaliteit, biodiversiteit. En net zoals in de Proeftuin draait het ook om bedrijfsresultaat en toekomstperspectief. Daarmee vormt het een perfect vervolg op de kennis die de Proeftuin in de afgelopen drie jaar heeft opgeleverd. Integraal werken sluit goed aan bij de dagelijks praktijk van de melkveehouder.

Project Klimaatslim Boeren op Veen

Klimaatslim boeren op veenHet Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en twee agrarische collectieven – Rijn Gouwe Wiericke en Rijn Vecht en Venen – zijn sinds begin 2019 aan de slag met het project Klimaatslim Boeren op Veen. De inzet van het project is allereerst het realiseren van maatregelen die bodemdaling remmen en CO2-uitstoot verminderen (met name onderwaterdrainage) op 800 ha in drie polders in Utrecht en Zuid-Holland. Maar die inzet biedt ook mogelijkheden om vervolgens de uitstoot van ammoniak te verminderen en de waterkwaliteit en biodiversiteit te verbeteren.

Het project wil ervaring opdoen voor de beoogde grootschalige uitrol van onderwaterdrainage via het Klimaatakkoord en de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart. Tevens levert het project een bijdrage aan het emissie-onderzoek van het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling.

Sturen van de grondwaterstand om bodemdaling en CO2-uitstoot te verminderen

De belangrijkste inzet van Klimaatslim Boeren op Veen is voorkomen dat de grondwaterstand op veenpercelen in de zomer uitzakt. Via onderwaterdrainage wordt water uit de sloot in de bodem geïnfiltreerd, waardoor de veenoxidatie (en daarmee de CO2-uitstoot en de bodemdaling) vermindert met 30-70%. Ook voor de boer zijn er voordelen: allereerst is er minder droogteschade. Verder verlaagt onderwaterdrainage de grondwaterstand onder natte omstandigheden (voor- en najaar), wat zorgt voor meer draagkracht op de percelen.

De aanpak is poldergericht. Voorwaarde is dat ca. 60% van de boeren in een polder meedoet. Dat is nodig omdat bij Klimaatslim Boeren op Veen ook het waterbeheer in de polder verandert: door dynamisch peilbeheer wordt de infiltratie in de zomer verder vergroot.

Daarnaast wordt in het project gekeken of ook natte teelten een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de doelen op polderniveau. Laaggelegen percelen lijken daarvoor het meeste perspectief te bieden.

Duurzame agrarische bedrijfsvoering

Dit is nog niet alles. Ervaringen uit de Proeftuin Veenweiden laten zien dat de aanleg van onderwaterdrainage effect heeft op de gehele bedrijfsvoering, met name op de beweidings-, bemestings- en voerstrategie. En dat zo ook emissies van ammoniak en nutriënten kunnen worden verminderd. Binnen Klimaatslim Boeren op Veen krijgen de betrokken agrariërs begeleiding om deze potentiële winst ook daadwerkelijk te realiseren. Daarbij staan vier prestatie-indicatoren uit de biodiversiteitsmonitor van Friesland Campina, Rabobank en WNF centraal: mineralenverlies, uitstoot ammoniak, uitstoot broeikasgassen en bodembeheer. De ervaringen uit Proeftuin Veenweiden spelen een belangrijke rol in de bedrijfsadvisering.

Biodiversiteit

In het project Klimaatslim Boeren op Veen wordt ook ingezet op een daadwerkelijke verbetering van de biodiversiteit op polderniveau. De eigen bijdrage van de agrariërs (ca. 25% van de kosten van aanleg onderwaterdrainage) wordt ingezet voor biodiversiteitsmaatregelen op het vlak van bijvoorbeeld slootkant- of weidevogelbeheer. Hier wordt aangesloten bij andere prestatie-indicatoren van de biodiversiteitsmonitor: soortenbeheer, landschapsbeheer, landgebruik en kruidenrijk grasland.

Borging van de resultaten

Het project beoogt de te bereiken resultaten te borgen voor de lange termijn via de zuivelketen. Als agrariërs in staat zijn om vanuit Klimaatslim Boeren te voldoen aan bovenstaande eisen, zijn zij direct al een eind onderweg om te voldoen aan de criteria van de Topzuivellijn van Friesland Campina en soortgelijke programma’s van andere zuivelbedrijven. Dat kan leiden tot een toeslag op de melkprijs die het aantrekkelijk maakt om op de ingeslagen weg door te gaan. Op termijn lijkt een verdere stapeling van ‘beloningen’ mogelijk (denk aan rentekorting bij de Rabobank, carbon-credits via de Milieufederatie, etc.). Wellicht gaat dit in de toekomst zelfs leiden tot geheel nieuwe duurzame financieringsmodellen.


Meer informatie:

Website Klimaatslim Boeren op Veen

Lagere lachgasemissies door gebruik smalle weegbree

Grasland op veengrond met smalle weegbree geeft na een kunstmestgift mogelijk een lagere lachgasemissie dan puur Engels raaigras. Dit blijkt uit metingen aan proefvelden op KTC Zegveld onder begeleiding van het Louis Bolk Instituut. Lachgas is een sterk broeikasgas. Verder onderzoek is nodig om met meer zekerheid te zeggen of, wanneer en hoe smalle weegbree lagere lachgasemissies op veengrond kan geven.

De lachgasemissies werden in september en oktober van het afgelopen jaar gemeten, na een kunstmestgift van 50 kg zuivere stikstof per hectare. Er werd gemeten aan veldjes met Engels raaigras, smalle weegbree en mengsels hiervan. Veldjes met alleen smalle weegbree of een mengsel van Engels raaigras en smalle weegbree gaven beide een tendens naar lagere lachgasemissies, ten opzichte van alleen Engels raaigras.

In Nieuw-Zeeland is al uitgebreider onderzoek gedaan naar lachgasemissies en smalle weegbree. Daar werden na een urine lozing op een leemgrond tot meer dan de helft lagere lachgasemissies gemeten in monoculturen van smalle weegbree ten opzichte van Engels raaigras (Luo et al. 2018). Het verwachte mechanisme achter de lagere emissies is de productie van specifieke stofjes (o.a. aucubin) door smalle weegbree die nitrificatie in de bodem kunnen remmen. In een andere Nieuw-Zeelandse studie waarin aucubin of een weegbree extract aan koe-urine werd toegevoegd, verminderden lachgasemissies met ongeveer een derde tot de helft na het aanbrengen van de urine op de bodem (Gardinier et al. 2018).

Lachgasemissies zijn hoger na het uitrijden van (kunst)mest of na beweiding, met name als gevolg van urine lozingen, en in gronden die veel stikstof bevatten. En lachgasemissies zijn doorgaans hoger als de bodem vochtiger is. Veengronden geven daarom gemiddeld hogere lachgasemisies dan zand- of kleigronden. Smalle weegbree kan mogelijk dus een bijdrage leveren aan het verlagen van broeikasgasemissies van bemeste graslanden.

Omdat dit resultaten zijn van een eerste veldproef zijn in één specifieke periode van het jaar is verder onderzoek gewenst. De productie van stofjes als aucubin door smalle weegbree, die nitrificatie beïnvloeden, is bijvoorbeeld seizoensafhankelijk. Een vervolgvraag is daarom om te onderzoeken in welke tijden van het jaar en onder welke omstandigheden dit effect nog meer aanwezig kan zijn.

Meer weten?

Mail naar Nick van Eekeren (n.vaneekeren@louisbolk.nl) of Jeroen Pijlman (j.pijlman@louisbolk.nl)